donderdag 10 november 2011

Nietzsche en de kunst als stimulus van het leven

Om Nietzsches opvatting van de kunst kort te benaderen, zal ik eerst in enkele punten aangeven waartegen Nietzsche zich verzet.
Allereerst het formalisme dat de kunst om de kunst zelf beschouwt (l'art pour l'art) en deze enkel vanuit zuiver artistieke maatstaven beoordeelt. Het kunstwerk is autonoom, onafhankelijk en heeft een intrinsieke waarde. Niet de inhoud maar de vorm van het kunstwerk staat centraal. Deze gedachte staat radicaal tegenover Nietzsches idee dat de maatstaf van de kunst niet de kunst zelf is maar de mate waarin zij het levensgevoel versterkt. De kunst is als een prikkel, een stimulus tot leven en dus allesbehalve doelloos zoals het formalisme stelt.
Wat wordt er juist bedoeld met de uitspraak "kunst als stimulus tot leven?" Nietzsches filosofie keert zich enerzijds tegen het typisch Westerse nihilisme, een apathische lusteloosheid die wordt beheerst door onverschilligheid, om daar anderzijds een affirmatieve wils- en levenshouding tegenover te stellen, de Wil tot Macht. Het is in de kunst dat Nietzsche de mogelijkheid erkent om dat nihilisme te bestrijden. Meer precies in het feit dat hij de kunstenaar als productieve, creërende eenheid beschouwt. Hij begrijpt de kunst steeds vanuit het standpunt van de kunstenaar en legt de nadruk op de gemoedsgesteldheid die met het scheppingsproces gepaard gaat. De kunstenaar heeft een affirmatieve houding tegenover het leven en dit toont zich in zijn creatieve vermogens. Men moet nieuwe wetten en waarden poneren opdat het oude nihilisme zou worden verbroken. En deze nieuwe wetten en waarden kunnen nl voortkomen uit de kunst, uit de creatieve geest van de kunstenaar.
Nietzsche stond eveneens sceptisch tegenover de Duitse Romantiek, meer precies de 'Sturm und Drang' die eenzijdig de nadruk legde op de gevoelsontlading in de kunst. Gevoel vormde voor Nietzsche ook een cruciaal element in de kunst maar het moest evenwel worden getemperd. We komen zo aan de verzoeningswens van het apolinische en het dionysische. Nietzsche stelde het gevoel als zodanig centraal in de kunst, als een irrationele oerkracht. Van daaruit ontstond de scheppingsdrang van de kunstenaar. Deze ongestructueerde drijfkracht noemt Nietzsche het dionysische. De Griekse god Dionysos symboliseert de chaos, de roes, het verbreken van alle regels. Het is de bron van alle kunstschepping die nog vormeloos is. De god Apollo daarentegen symboliseert de vormscheppende kracht, de kunst van het uitbeelden. Het is de taak van het apollinische om het dionysische in bedwang te houden. Het is omdat de kunstenaar zijn passie en gevoel artistieke vorm moet geven dat deze moeten worden bedwongen.


Bibliografie:

Merkelbach, T.B., "Nietzsches hypothese voor de kunst", http://www.canus.nl/about/teksten/nietzscheshypothesevoordekunst.pdf (geraadpleegd op 10/11/2011)

Van den Braembussche, A.A., Denken over kunst. Een inleiding in de kunstfilosofie, Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2007, p.111-117





woensdag 9 november 2011

Habermas en Lyotard over kunst

We kennen Habermas en Lyotard allereerst uit het debat rond de moderniteit dat plaatsvond in de jaren "80. Habermas is voorstander van het moderne project dat onvoltooid is en heropgenomen moet worden. Lyotard is op zijn beurt voorvechter van het postmodernisme, de grote verhalen van de moderniteit zijn ten einde gekomen.

Habermas stelt dat de modernisering van de maatschappij deze heeft versplinterd in 3 autonome waardesferen: recht en moraal, wetenschap en ten slotte kunst. De rationaliteit wordt domeinspecifiek en vernietigt zo haar universeel karakter. Habermas wil de versplinterde rationaliteiten, het systeem, terugkoppelen aan de leefwereld, het dagelijkse leven. En dit mbhv de theorie van he communicatieve handelen (waar nu niet op zal worden ingegaan) en de kunst.
Habermas pleit voor de kunst van het volk. Het emancipatorisch potentieel van de kunst kan worden ingezet ter bevordering van de emancipatie van de burger. Met haar vooruitstrevende karakter en kritische inzet zou de kunst een bijdrage kunnen leveren aan het ter discussie stellen en relativeren van normen en waarden en bovendien meehelpen in de ontwikkeling van nieuwe denkwijzen binnen de leefwereld. De leek zal zich voeden aan de heilzame, verfrissende werking van de kunst.

Lyotard begrijpt de taak van de kunst niet als het verschaffen van een begrijpelijke werkelijkheid (Habermas begrijpt de kunst nl als de kunst van het schone) maar wel als het uitdrukken van het sublieme. Habermas' verlangen naar eenheid zou verbonden zijn met totalitarisme. Terwijl schone kunst zich afzet van het experiment en zich aan het publiek aanpast opdat deze haar zou begrijpen, is sublieme kunst daarentegen experimenteel en bevrijdend. Schone kunst bevredigt met haar eenheid de behoefte van het publiek naar betekenis, eenvoud en zekerheid.

Wanneer we de tekst van Habermas "Het moderne- Een onvoltooid project" van naderbij bekijken, zien we dat er voor Habermas geen einde van de kunst is. Hij beschouwt dit laatste nl als een 'verkeerde opheffing'. De neoconservatieve/postmoderne opvatting van het einde van de kunst pleit o.a. voor een religieuze vernieuwing, (cf. Bell) Ook het pleidooi van de 'Surrealistische Revolte' (dwz de kunst direct in het alledaagse leven roepen, cf. Dantos ononderscheidbaarheidsthese) zou op een foute opvatting berusten. Met de modernistische kunst is de kunst dus niet voorbij. Kunst heeft een maatschappelijke betekenis die van groot belang is voor de rationele ontwikkeling van de maatschappij. Men moet de kunst betrekken op de zinsvragen van de leefwereld en haar zo staande houden.

Bibliografie:

Habermas, Jürgen, "Het moderne- Een onvoltooid project", p. 126-143